Agile woordenlijst
Er zijn 7 woorden in deze lijst die beginnen met de letter F.
Facilitator
Een facilitator is een persoon die de expliciete rol van het leiden van een vergadering kiest of krijgt. Zie artikel: Wat is goed faciliteren?
Familieopstelling
Het maken van een familieopstelling is een vorm van psychotherapie vanuit het systemisch werken. Het beste is dit te beschrijven als een therapeutische sessie met familieleden. Zie het artikel: Wat is een organisatieopstelling?
FAST Agile Framework
FAST Agile is een nieuwe scalings methodiek die kiest voor het toepassen van het Open Space concept. De bedenker van Fluid Scaling Technology for Agile is Ron Quartel. Het uitgangspunt van FST is dat een hoge mate van zelfsturing een vereiste is om goed te kunnen scalen. Volgens Quartel hebben veel andere scaling systemen het over zelfsturende teams, maar brengen tegelijkertijd een scala aan voorschriften. In zijn optiek zijn deze ‘eisen’ een beperking voor zelfsturende teams. Zie het artikel: Het FAST Agile Framework
First-time pass rate
First-time pass rate is vergelijkbaar met recidive. Het is het percentage testcases dat de eerste keer dat ze worden uitgevoerd wordt behaald. Berekenen? Neem je het aantal testcases dat minstens één keer mislukt is en deel het door het totale aantal testcases. Zie het artikel: Recidive en First time pass rate
Five levels of conflict
Het Five levels of conflict van Speed Leas is een handig framework of model om te bepalen hoe ernstig het conflict is. Dit model kent 5 levels, elk level kent een ander gedrag, energie en taal. De 5 levels of conflict zijn: Problem to Solve, Disagreement, Contest, Crusade en World War. Lyssa Adkins heeft deze 5 levels gekoppeld aan agile werken. Zie het artikel: Conflicten in een agile team?
Focus
De Scrum Value: Focus is je richten op het werk vanuit je expertise. Wanneer krijg je de juiste focus? Richt je op de Sprint en de Sprint Goal, Focus op wat NU het belangrijkste is, niet wat ergens in de toekomst belangrijk zou kunnen worden, YAGNI (You Ain’t Gonna Need It). Richt je op wat je nu weet, dit helpt bij het behouden van de focus. Focus op datgene wat NU of zo direct moet. De toekomst is onzeker. We doen nu ervaring op voor de toekomst. Richt je op het werk afronden (done). Focus je op het simpelste wat mogelijk zou kunnen werken. Zie het artikel: Scrum value: Focus